Veen en turf

Veenendaal heeft een verleden van veen en turf. Op deze pagina leggen we je uit hoe dit is ontstaan. We beginnen met het ontstaan van De Gelderse Vallei. De Gelderse Vallei, waar Veenendaal ligt, ontstond in de laatste twee ijstijden. Dit waren lange, koude periodes waarin het landschap vooral ijzig was.

De vallei ligt tussen de Utrechtse Heuvelrug in het zuiden en drie kleinere heuvels in het noorden:

  • Emmikhuizerberg
  • Groot Veenloo (ook Vendel genoemd)
  • Hoogten rond de Oude Kerk (Klein Veenloo)

De afstand tussen de Utrechtse Heuvelrug en deze noordelijke heuvels is ongeveer 3 kilometer. Het laagste punt van de vallei ligt 4,9 meter boven NAP (zeeniveau).

Hoe ontstond het veen?

Toen het ijs smolt, bleef een groot zandlandschap over. De wind verplaatste het zand, waardoor er heuvels en reliëf ontstonden. Tijdens een latere periode, het Weichselien, begon het grondwater te stijgen. Hierdoor ontstonden op lager gelegen grond natte plekken. Dat was een goede voedingsbodem voor het ontstaan van veen.

Wat is veen?

Veen bestaat uit plantenresten die niet goed kunnen verteren in het water. Dit gebeurde vooral in de lager gelegen gebieden van de Gelderse Vallei. De meeste veengebieden hier bestonden uit hoogveen. De belangrijkste gebieden waren de Gelderse en Stichtse venen (ook Gelderse en Rhenense venen genoemd). Deze lagen tussen Renswoude en Ede. Bekende delen hiervan zijn:

  • Manense venen
  • Ederveen
  • Doesburgse veen
  • Rhenense veen (waar later Veenendaal ontstond)

Natuurlijke hoogten en de naam ‘Veenendaal’

Tussen deze veengebieden lagen een paar zandheuvels, zoals de Emmikhuizerberg, Groot Venlo en Klein Venlo. Er waren ook lagere zandruggen. De naam Venlo (vroeger geschreven als Veenlo) betekent bos in het veen.

In de late middeleeuwen kapten en verbrandden ze veel bossen. Hierdoor ontstonden op sommige plekken heidevelden. Het zuidelijkste deel van Veenendaal ligt op de rand van de Utrechtse Heuvelrug. Ongeveer 10 meter boven NAP.

Het ontstaan van Veenendaal (1546?)

Veenendaal ontstond waarschijnlijk rond 1546, maar er woonden al eerder mensen. Zeker in de 15e eeuw waren er bewoners.

Tussen 1473 en 1481 liet bisschop David van Bourgondië een kanaal graven: de Grift. Dit kanaal had twee functies:

  1. Waterafvoering van het veen, zodat het makkelijker te bewerken was.
  2. Vervoer van turf, een brandstof gemaakt van gedroogd veen.

Bij het graven van de Grift gebruikten ze een riviertje dat er al lag: de Kromme Eem. Door oorlogen tussen Utrecht en Gelderland stopte de turfwinning. Het kanaal raakte verstopt en werd onbruikbaar.

Turfwinning begint opnieuw (1543 tot 1546)

In 1543 veroverde keizer Karel V het hertogdom Gelre. Omdat Utrecht al sinds 1528 onder zijn macht was, kon hij de turfwinning opnieuw starten.

In 1546 gaf Karel V toestemming om weer turf te winnen. Een speciale groep (commissie) onderzocht hoe ze de Grift het beste konden herstellen en verlengen. Ze besloten dat iedereen die de Grift gebruikte, moest meebetalen. Zo verdeelden ze de kosten voor het herstel en de verlenging. 56 mensen vonden dat een goed idee en richtten samen een veenbedrijf (veencompagnie) op. Dit bedrijf handelde in veen en verlengde de Grift naar:

  • De Eder venen (nu bekend als de Prins Bernhardlaan en Stationsstraat).
  • Het westen (‘t Zand).
  • Het zuiden (de Kerkewijk).

De Grift vertakte zo in een vorkvorm. Dit gebied heet nu het Zwaaiplein.

Hoe verdeelden ze het veen?

Bij de ontginning legden mensen dwarssloten (ook ‘wijken’ genoemd) aan. Ontginning is het geschikt maken van natuur voor landbouw of woningen. Normaal groeven ze deze loodrecht op de hoofdwatergangen. Maar in Veenendaal groeven ze de sloten schuin, zodat turfschepen makkelijker konden varen.

Door deze manier van ontginnen ontstond een slagenlandschap. Dit betekende dat mensen het land in lange, smalle stroken verdeelden.

  • In Stichts Veenendaal deelden ze het land in van zuidwest naar noordoost (verkaveling).
  • In Gelders Veenendaal liep de verdeling van oost naar west.

De meeste stroken waren ongeveer 1 kilometer lang. Op sommige plekken lagen zandlagen binnen deze stroken. Dit was bijzonder. Meestal paste ze bij een verandering in de grondsoort de verkaveling aan, maar hier gebeurde dat niet. Dit blijkt uit verschillen in:

  • Beplanting
  • Dichtheid (breedte) van sloten
  • Hoogte van het land
  • Gebruik van de grond

Wat was de bijdrage van Gilbert van Schoonbeke?

In 1549 kreeg de Antwerpse koopman Gilbert van Schoonbeke van Karel V toestemming om:

  1. Een eigen kanaal te graven
  2. Veen af te graven en turf te winnen

Zijn kanaal liep vanaf Amersfoort en gebruikte een deel van de Lunterse beek. Het verbond verschillende veengebieden en kwam uiteindelijk bij het Grote Veenloo uit.

Van Schoonbeke mocht een groot gebied ontginnen. Ook 90 morgen (ongeveer 76 hectare) veengrond bij Prattenburg. In 1554 kreeg hij ook toestemming om de Grift te gebruiken. Daarna trok hij deze door naar het punt waar hij nu in noordoostelijke richting afbuigt.

Van Schoonbeke was niet de enige die turf kreeg. Andere veengebieden, zoals Ruisseveen, Schutterveen en Commandeursveen, waren bezit van andere ondernemers.

Het einde van de turfwinning

Na 1650 werd de turfwinning steeds minder belangrijk. Het veen raakte op. In 1748 werkten nog 56 mensen in de turfwinning. In 1808 waren dat er bijna nul. In 1843 was er een kleine groei van het aantal turfstekers. Het ging om 78 volwassenen. Dit was minder dan 10% van de werkende bevolking.

Aan het einde van de 19e eeuw stopte de turfwinning helemaal.