Industrialisatie in Veenendaal

De turfwinning liep in de tweede helft van de 18e eeuw als middel van bestaan terug. Dat gold ook voor het aantal (keuter)boeren. Vergelijken we de cijfers voor de agrarische sector in de jaren 1748 en 1808, dan valt er een daling te constateren van 80 naar 32 agrariërs. Afgezet tegen de totale beroepsbevolking betekende dat een vermindering van zo'n 15% tot een kleine 6%. In de loop van de negentiende eeuw zou dit percentage nog verder afnemen. Vooral aan de rand van de Heuvelrug en bij de Emmikhuizerberg was er sprake van een intensieve schapenteelt. Naarmate meer boeren overschakelden op melkvee, verdwenen de schaapskooien uit het landschapsbeeld en herinnerde niets in het landschap nog aan hun bestaan.

Textielnijverheid

In dezelfde periode groeide de textielnijverheid explosief. Vonden in deze tak van huisindustrie in 1748 nog 'slechts' 245 mensen emplooi (circa 47%), in 1808 was dat aantal gestegen tot 381 personen of bijna 70% van de beroepsbevolking. In 1815 bedroeg het aantal wolkammerijen en sajetmakerijen 80 en waren er 19 kleine linnen- en wolweverijen. Bij elkaar goed voor de verwerking van 100 ton schapenwol per jaar! Deze huisnijverheid breidde zich allengs uit en nog in de eerste helft van de negentiende eeuw ontstonden hieruit de eerste kleine fabrieken. In 1843 waren dat er vier, waar in totaal 135 mensen werkzaam waren.

Snelle industrialisering na 1850

De tendens die zich al in de eerste helft van de negentiende eeuw had afgetekend, zette in Nederland na 1850 in sterke mate door. Het industrialisatieproces raakte in de in een stroomversnelling en Veenendaal ontwikkelde zich in die periode tot een echte industrieplaats. Met name de textielindustrie en later ook de tabaksindustrie kregen er stevig voet aan de grond.

Een van de factoren die daaraan bijdroegen was de ontsluiting van Veenendaal door de aanleg van de 'Rhijnspoorweg' van Utrecht naar Arnhem in 1845. Deze spoorweg ging op afstand aan Veenendaal voorbij en om het station De Klomp te bereiken, moest men een lange zandweg afleggen. Het zou tot in 1886 duren voordat het dorp zelf een station kreeg aan de 'Hollandsche IJzeren Spoor', het traject Amersfoort-Kesteren, op dezelfde plek als het huidige stationsgebouw. In de loop van de eerste helft van de 20e eeuw had Veenendaal  zich ontwikkeld van een veenkolonie waar wolkammerij en -spinnerij werden beoefend als huisnijverheid tot een sterk geïndustrialiseerde nederzetting waar grote fabriekscomplexen met hun vele schoorstenen het beeld bepaalden.

Onderzoek naar arbeidsomstandigheden

Aanvankelijk was er geen enkele wetgeving over bijvoorbeeld kinderarbeid en arbeidsomstandigheden in de fabrieken. De werkdagen van de arbeiders waren erg lang en de leef- en arbeidsomstandigheden vaak gevaarlijk en ongezond.

Door de overheid werd hier aanvankelijk niet veel aan gedaan. Het idee was dat de werkgevers en de individuele werknemers het maar onderling moesten en konden regelen. Pas toen er verzet zichtbaar werd en uit angst voor sociale onrust en Marxistische ideeën, toenemende criminaliteit en epidemieën kwam de overheid in actie. Dit leidde in 1874 tot de Kinderwet van Samuel van Houten, die arbeid door kinderen jonger dan 12 jaar verbood.

In 1890 werd door de regering een Staatscommissie inzake de arbeidsenquête ingesteld, die moest gaan onderzoeken of er misschien nóg meer sociale wetgeving nodig was.
Voor dit onderzoek werden een aantal industrieplaatsen in Nederland uitgekozen. Een van die plaatsen was ook het industriedorp Veenendaal. In 1892 kwam de commissie naar Veenendaal om ter plaatse de situatie onder de loep te nemen. In totaal werden 12 Veenendalers door de commissie opgeroepen om verhoord te worden.
De commissieleden die in 1892 naar Veenendaal afreisden waren:

  • M.J.C.M. Kolkman, notaris, lid Tweede Kamer en vooraanstaand katholiek politicus.
  • S.M. van Wijck, steenfabrikant, later o.a. ook lid Tweede Kamer.
  • J.C. Th. Heyligers, Oost-Indisch rechterlijk ambtenaar met verlof, tijdelijk verblijf houdende te 's Gravenhage.
  • W.H.J. Roijards, schoolopzichter in het district Rhenen, wonende te Utrecht.
  • G. Emants (geen verdere informatie van bekend).

De verslagen van de vraaggesprekken (pdf, 335 KB) zijn bewaard gebleven en vormen waardevol materiaal omdat ze inzicht geven in de toenmalige toestanden en opvattingen rond arbeid in de fabrieken.

Werkgelegenheid

De explosieve groei van met name de textielnijverheid en - in een wat latere periode - de sigarenindustrie, weerspiegelt zich in de grote aantallen arbeiders die in deze bedrijfstakken emplooi vonden. Waren er in 1909 op een totale beroepsbevolking van 2374 personen 1113 werkzaam in de textielnijverheid en 46 in de voedings- en genotmiddelenindustrie, in 1930 waren er dat op een totaal van 3770 ruim 2000 in de textielbranche en bijna 500 in de tabaksindustrie. Ondanks een steeds verdergaande beroepsdifferentiatie bleven beide pijlers van de Veenendaalse industrie tot ver na de Tweede Wereldoorlog de meeste werkgelegenheid bieden. In 1950 was op een totale beroepsbevolking van 6000 mensen de helft werkzaam in de textielbranche, terwijl er inmiddels een kleine 1600 hun loon verdienden met de productie van sigaren. Uit deze gegevens valt op te maken dat het industriële apparaat in de naoorlogse jaren geleidelijk minder eenzijdig op de textielproductie was georiënteerd. Deze ontwikkeling zou zich in de twee volgende decennia doorzetten en was mede het gevolg van de vestiging van metaalverwerkende bedrijven, die de structuur van de Veenendaalse industrie - en de werkgelegenheid - een grotere verscheidenheid zou verlenen.

Einde textiel- en sigarenindustrie

In de jaren zeventig kwam de kentering. Het verhaal is genoegzaam bekend. Door de snel verslechterende economische situatie en als gevolg van hun sterk ondermijnde concurrentiepositie zagen de sigaren- en textielindustrie geen kans het hoofd boven water te houden. Fabriekssluitingen en massaontslagen waren het onvermijdelijke gevolg. In nog recentere jaren zouden ook de fysieke restanten van Veenendaals industriële revolutie grotendeels worden gesloopt. Dankzij het na de Tweede Wereldoorlog ingezette beleid van de gemeente om meer verscheidenheid in de werkgelegenheid te creëren kon de stijging van de werkloosheid door sluiting van de traditionele bedrijven redelijk worden opgevangen. Nieuwe industrieterreinen werden aangelegd, waarop nieuwe bedrijven zich vestigden. Eerst in het zuidoosten (Het Ambacht en Nijverkamp), later (vanaf 1980) langs de A12 (Randstad-Ruhrgebied).