Wol, textiel en sigaren

Terwijl de turfwinning als middel van bestaan terugliep, laat de wolnijverheid een geheel andere ontwikkeling zien. Vonden in deze tak van huisindustrie in 1748 nog 'slechts' 245 mensen emplooi (circa 47%), in 1808 was dat aantal gestegen tot 381 personen of bijna 70% van de beroepsbevolking. In 1815 bedroeg het aantal wolkammerijen en sajetmakerijen 80 en waren er 19 kleine linnen- en wolweverijen. Bij elkaar goed voor de verwerking van 100 ton schapenwol per jaar! Deze huisnijverheid breidde zich allengs uit en nog in de eerste helft van de negentiende eeuw ontstonden hieruit de eerste kleine fabrieken. In 1843 waren dat er vier, waar in totaal 135 mensen werkzaam waren.

Industriële revolutie

In Nederland kwam de industriële revolutie vanaf circa 1850 goed op gang. Veenendaal ontwikkelde zich in die periode tot een echte industrieplaats. Vooral de textielindustrie en in mindere mate de tabaksindustrie ontwikkelden zich sterk in Veenendaal.

Aanvankelijk was er geen enkele wetgeving over bijvoorbeeld kinderarbeid en arbeidsomstandigheden. De werkdagen van de arbeiders waren erg lang en de leef- en arbeidsomstandigheden vaak gevaarlijk en ongezond.

Door de overheid werd hier aanvankelijk niet veel aan gedaan. Het idee was dat de werkgevers en de individuele werknemers het maar onderling moesten en konden regelen. Pas toen er verzet zichtbaar werd en uit angst voor sociale onrust en Marxistische ideeën, toenemende criminaliteit en epidemieën kwam de overheid in actie.

Onderzoek naar arbeidsomstandigheden

In 1890, besloot de regering tot een tweede grootschalig onderzoek. Een Staatscommissie inzake de arbeidsenquête werd ingesteld, die moest gaan onderzoeken of er misschien nóg meer sociale wetgeving nodig was.

Voor dit onderzoek werden  een aantal industrieplaatsen in Nederland uitgekozen. Een van die plaatsen was ook het industriedorp Veenendaal. In 1892 kwam de commissie naar Veenendaal om ter plaatse de situatie onder de loep te nemen. In totaal werden 12 Veenendalers door de commissie opgeroepen om verhoord te worden.

De commissieleden die in 1892 naar Veenendaal afreisden waren niet de eerste de besten:

  • M.J.C.M. Kolkman, notaris, lid Tweede Kamer en vooraanstaand katholiek politicus.
  • S.M. van Wijck, steenfabrikant, later o.a. ook lid Tweede Kamer.
  • J.C. Th. Heyligers, Oost-Indisch rechterlijk ambtenaar met verlof, tijdelijk verblijf houdende te 's Gravenhage.
  • W.H.J. Roijards, schoolopzichter in het district Rhenen, wonende te Utrecht.
  • G. Emants (geen verdere informatie van bekend).

De verslagen van de vraaggesprekken (pdf, 335 KB) zijn bewaard gebleven en vormen waardevol materiaal omdat ze inzicht geven in de toenmalige toestanden en opvattingen rond arbeid in de fabrieken.

Opkomst textielnijverheid

Net als dat voor de veenderij gold, was ook de afname van het aantal (keuter)boeren - zij het in mindere mate - omgekeerd evenredig aan de explosieve groei van de textielnijverheid. Vergelijken we de cijfers voor de agrarische sector in de jaren 1748 en 1808, dan valt er een daling te constateren van 80 naar 32 agrariërs. Afgezet tegen de totale beroepsbevolking betekende dat een vermindering van zo'n 15% tot een kleine 6%. In de loop van de negentiende eeuw zou dit percentage nog verder afnemen.

Vooral aan de rand van de Heuvelrug en bij de Emmikhuizerberg was er sprake van een intensieve schapenteelt. Het landschap was destijds bezaaid met schaapskooien. Naarmate meer boeren overschakelden op melkvee, verdwenen de schaapskooien uit het landschapsbeeld. Nu is er geen spoor meer te bekennen van deze bron van bestaan.

Snelle industrialisering na 1850

De tendens die zich al in de eerste helft van de negentiende eeuw had afgetekend, zette na 1850 in sterke mate door. Het industrialisatieproces raakte in de tweede eeuwhelft in een stroomversnelling. De in 1845 aangelegde 'Rhijnspoorweg' van Utrecht naar Arnhem ging op relatief grote afstand aan Veenendaal voorbij en om het station De Klomp te bereiken, moest men een lange zandweg afleggen. Het zou tot in 1886 duren voordat het dorp zelf een station kreeg aan de 'Hollandsche IJzeren Spoor', het traject Amersfoort-Kesteren, op dezelfde plek als het huidige stationsgebouw.

VSW

De grootschalige industrialisatie, die Veenendaal de bijnaam 'Eindhoven van het Noorden' zou opleveren, laat men gewoonlijk beginnen met de oprichting van de Veenendaalsche Stoomspinnerij en -Weverij in 1861. In korte tijd zag het bedrijf aan weerszijden van de Zandstraat kans uit te groeien tot een van de allergrootste in zijn soort. In 1886 werkten er al 765 mensen.

Scheepjeswol

De N.V. Veenendaalsche Sajet- en Vijfschachtenfabriek v/h Wed. D.S. van Schuppen en Zoon was een van de vier grotere bedrijven die reeds in de eerste helft van de negentiende eeuw actief waren. Begonnen als wolkammersbedrijfje, ontwikkelde de fabriek zich snel na de introductie van de eerste stoommachine in Veenendaal in 1865. Het bedrijf aan de Zandstraat - beter bekend onder zijn laatste naam Scheepjeswolfabriek - werd met name in de vorige eeuw diverse keren uitgebreid. Na de Tweede Wereldoorlog zelfs met een chemiepoot. Daar werd het restproduct van de Scheepjeswolfabriek, het wolvet, verwerkt. Nu draait dit deel van het bedrijf zelfstandig onder de naam Carbogen Amcis B.V. De Scheepjeswolfabriek zelf ging eind 1986 failliet.

Gebroeders Van Leeuwen

De firma Gebroeders Van Leeuwen is eveneens gegroeid uit een oud wolkammersbedrijf, dat reeds in 1789 werd gesticht. In 1893 betrokken H. en J. van Leeuwen het gebouw van de voormalige bierbrouwerij aan het Verlaat. Het fabrieksgebouw staat er ook nu nog, aan het Verlaat 18-20. Het  leegstaande en vervallen fabrieksgebouw is, op twee buitenmuren na, gesloopt. De oude gevels van de fabriek zijn in oude luister hersteld; ze maken onderdeel uit van een verder compleet nieuw gebouw dat huisvesting biedt aan onder meer de Openbare Bibliotheek, de Historische Vereniging Oud Veenendaal (HVOV) en het Stadsmuseum Veenendaal (eerder Museum het Kleine Veenloo, Viseum Veenendaal en Museum Veenendaal). De Hollandia (nu genaamd "Cultuurfabriek"),  ligt thans aan het Kees Stipplein. Ook andere culturele instellingen, zoals de Muziekschool en de Volksuniversiteit, hebben hier een plek gekregen.

Frisia

De voormalige Frisia Wolspinnerij N.V., die in 1910 aan de Kerkewijk verrees, was in wezen de voortzetting van de in 1884 door D. van Woudenberg opgerichte machinale sajetfabriek. Van het complex rest thans alleen nog de monumentale villa, die eertijds het kantoor huisvestte (Kerkewijk 8). Op het voormalige fabrieksterrein verrees in 1988 theater De Lampegiet.

Textielindustrie rondom Kerkewijk

In 1899 werd wederom aan de Kerkewijk, maar nu zuidelijk van de 'Hollandsche Spoor', een fabriekscomplex gebouwd in opdracht van de N.V. Rhenensche Cravatten- en Confectiefabriek. Het complex brandde in 1930 grotendeels af, maar werd opnieuw opgetrokken rond de panden die de brand hadden doorstaan (Kerkewijk 111). In 1919 werd een paar honderd meter zuidelijker nog een fabriekscomplex opgetrokken, nu op last van de familie Van Roessingh, eigenaresse van het in 1804 in Enschede gestichte textielbedrijf van die naam (Kerkewijk 115).

Ritmeester sigaren

In 1934 en volgende jaren gingen beide laatstgenoemde bedrijfscomplexen over in handen van een geheel andere tak van industrie, namelijk de sigarenindustrie, die zich in het laatste kwart van de negentiende eeuw had ontwikkeld uit de al veel langer bestaande tabakskerverij. De Ritmeester-sigarenfabriek, door J. van Schuppen in 1887 opgericht, had in 1913 zijn hoofdkantoor annex fabriek aan de Kerkewijk (Kerkewijk 65) betrokken, maar door de explosieve groei vooral in de jaren na 1920, was het bedrijf genoodzaakt naar andere vestigingsmogelijkheden uit te zien. Dit laatste gold in gelijke mate voor de Panter-sigarenfabriek, die was ontstaan uit een initiatief van de beide zonen van de grondlegger van de Ritmeester.

Verdere industrialisering

In de loop van de eerste helft van de twintigste eeuw ontstonden vele andere,bedrijven, waarvan de belangrijkste waren de Hollandia Tricotagefabriek, de N.V. Textielfabriek Veenendaal, de N.V. Nederlandsche Wolspinnerij, de wolspinnerij Louis Feitz N.V. en de sigarenfabrieken Cavansa en Edelman. Veenendaal had zich in relatief korte tijd ontwikkeld van een veenkolonie waar wolkammerij en -spinnerij werden beoefend als huisnijverheid tot een sterk geïndustrialiseerde nederzetting waar grote fabriekscomplexen met hun vele schoorstenen het beeld bepaalden.

Werkgelegenheid

De explosieve groei van met name de textielnijverheid en - in een wat latere periode - de sigarenindustrie, weerspiegelt zich in de grote aantallen arbeiders die in deze bedrijfstakken emplooi vonden. Waren er in 1909 op een totale beroepsbevolking van 2374 personen 1113 werkzaam in de textielnijverheid en 46 in de voedings- en genotmiddelenindustrie, in 1930 waren er dat op een totaal van 3770 ruim 2000 in de textielbranche en bijna 500 in de tabaksindustrie. Ondanks een steeds verdergaande beroepsdifferentiatie bleven beide pijlers van de Veenendaalse industrie tot ver na de Tweede Wereldoorlog de meeste werkgelegenheid bieden. In 1950 was op een totale beroepsbevolking van 6000 mensen de helft werkzaam in de textielbranche, terwijl er inmiddels een kleine 1600 hun loon verdienden met de productie van sigaren. Uit deze gegevens valt op te maken dat het industriële apparaat in de naoorlogse jaren geleidelijk minder eenzijdig op de textielproductie was georiënteerd. Deze ontwikkeling zou zich in de twee volgende decennia doorzetten en was mede het gevolg van de vestiging van metaalverwerkende bedrijven, die de structuur van de Veenendaalse industrie - en de werkgelegenheid - een grotere verscheidenheid zou verlenen.

Einde textiel- en sigarenindustrie

In de jaren zeventig kwam de kentering. Het verhaal is genoegzaam bekend. Door de snel verslechterende economische situatie en als gevolg van hun sterk ondermijnde concurrentiepositie zagen de sigaren- en textielindustrie geen kans het hoofd boven water te houden. Fabriekssluitingen en massaontslagen waren het onvermijdelijke gevolg. In nog recentere jaren zouden ook de fysieke restanten van Veenendaals industriële revolutie grotendeels worden gesloopt. Dankzij het na de Tweede Wereldoorlog ingezette beleid van de gemeente om meer verscheidenheid in de werkgelegenheid te creëren kon de stijging van de werkloosheid door sluiting van de traditionele bedrijven redelijk worden opgevangen. Nieuwe industrieterreinen werden aangelegd, waarop nieuwe bedrijven zich vestigden . Eerst in het zuidoosten (Het Ambacht en Nijverkamp), later (vanaf 1980) langs de A12 (Randstad-Ruhrgebied). Veenendaal telt nu ongeveer 30.000 arbeidsplaatsen.