Water

Zoals veel plaatsen in Nederland heeft Veenendaal problemen gekend met het water. Overstromingen waren geen uitzondering. Daaraan was vooral debet de combinatie van een gebrekkige waterafvoer, overstromingen door de toenmalige Zuiderzee en een onbetrouwbare Rijndijk tussen de Grebbeberg en Wageningen.

Afwatering

Het uitgestrekte veengebied van Rhenen dat min of meer centraal in de Vallei lag, waterde in twee richtingen af. In zuidoostelijke richting ging het water naar de Rijn, voor het meest zuidelijke deel hoofdzakelijk door de Kromme Eem, die ergens bij Manen ontsprong. Deze beek loosde haar water ten oosten van de Grebbeberg. Het overgrote deel van het gebied loosde zijn overtollige water echter op enkele beken die in noordoostelijke richting liepen en in de omgeving van Amersfoort uitmondden in de Eem, die het op zijn beurt naar de Zuiderzee afvoerde.

Turf

De Bisschop Davidsgrift (1473-1481) en de zestiende eeuwse uitbreidingen (zijsloten of wijken) daarvan speelden een belangrijke rol in de waterhuishouding van het gebied. Hoewel primair bedoeld voor het transport van de gewonnen turf, fungeerden zij tevens als afvoerkanalen van het door de afgraving vrijkomende water. Als gevolg van de vervening en door het stijgende waterpeil van de Rijn veranderde de afwateringsrichting van het gebied. Toen de Bisschop Davidsgrift rond 1714 verbonden was met de Schoonderbeekse Grift (1545-1549), werd vrijwel al het overtollige water in noordwestelijke richting afgevoerd.

Dijkverzwaring na 1595

Na de grote overstroming van 1595 werd de Rijndijk verzwaard. Echter tevergeefs, want nieuwe doorbraken volgden in 1602, 1643 en 1650. De laatste doorbraak vormde voor de Utrechtse Staten aanleiding tot de afdamming van de Grift bij De Rode Haan en de aanleg van de Slaperdijk die het Utrechtse grondgebied tegen wateroverlast moest beschermen.

Maatregelen tegen wateroverlast

Aan de Veenendaalse kant bood de dijk geen enkele bescherming. Integendeel, hij vormde een wezenlijke belemmering voor een goede waterafvoer. Voorstellen tot verbetering van de afwatering, zoals die bijvoorbeeld al in 1626 door de veenraad mr Jacob de Weijs waren gedaan - hij stelde voor de watergangen in noordelijke richting aanmerkelijk te vergroten om daarmee de afwatering naar de Eem en de Zuiderzee te kunnen reguleren - strandden evenwel op de Utrechtse vrees voor een directe scheepvaartverbinding Rijn-Eem (naar Amsterdam via Amersfoort in plaats vanUtrecht). Sinds het midden van de zeventiende eeuw werden er ook plannen gemaakt om door middel van watermolens tot een betere beheersing van de waterhuishouding te komen. De noodzaak daartoe werd steeds sterker gevoeld naarmate de vervening voortschreed en het maaiveld lager kwam te liggen.

Opnieuw wateroverlast 18e eeuw

Nadat in 1711 de Grebbedijk weer eens was doorgebroken, werden in 1714 in de Slaperdijk ter hoogte van De Rode Haan drie heulen gemetseld, zodat de dijk in ieder geval niet langer een barrière vormde voor de waterafvoer van het gebied. De Rijndijk werd hersteld en verzwaard. Ook in de negentiende eeuw werden diverse plannen ontwikkeld om de afwatering via de Grift te verbeteren. Uiteindelijk resulteerde dit in de demping van onder meer een gedeelte van de Kerkewijk en de vaart door de huidige Hoofdstraat en in de omleiding van het water vanuit het Benedeneind naar het westen, om de toenmalige dorpskern heen, het Omleidingskanaal.

1855: Grote overstroming

Alle pogingen tot een betere waterlozing noch de verzwaring van de Grebbedijk konden verhinderen dat Veenendaal in het voorjaar van 1855 werd getroffen door de grootste overstroming uit zijn geschiedenis. De ravage was enorm, slechts de Markt en enkele andere hooggelegen delen rond de Nieuwe Molen en het Grote Veenloo bleven droog. Elf mensen verdronken en een aanzienlijk deel van de bebouwing ging verloren. De bevolking werd opgevangen in de Geertekerk in Utrecht. Hiervan maakte W.C. van Dijk een schilderij, dat in het gemeentehuis is te zien.